Op 18 september 1905, vandaag 120 jaar geleden, werd de gemeentelijke HBS aan de Schoolstraat in gebruik genomen. Hoewel het gebouw niet langer onderdak biedt aan een school, maar als woonruimte dient, mag het iconische gebouw in geen rondleiding door het Spijkerkwartier ontbreken. Voor het best bewaarde geheim van het gebouw, moeten we echter binnen een kijkje nemen.
De nieuwe school kende, anders dan de oude aan het Willemsplein, een zogeheten vijfjarige cursus. Aanvankelijk was er geen kunstlicht in het gebouw. In de winter was het ’s middags al duister in de lokalen. In 1908 kwam er verlichting nadat de gemeenteraad daarvoor geld ter beschikking stelde, maar de klachten bleven aanhouden. Pas in 1914 werd het probleem echt opgelost.
De school was er maar ternauwernood gekomen. Na uitvoerig debat stemde de gemeenteraad in 1904 met één stem verschil voor nieuwbouw. Dat nieuwe gebouw was noodzakelijk geworden nadat de HBS aan het Willemsplein (in 1959 gesloopt) uit haar jasje was gegroeid en met technische gebreken kampte.
Architect Gerrit Versteeg (1872-1938), tevens ontwerper van de Openbare Lagere School XIX aan de Boekhorstenstraat, ontwierp het gebouw in een door Berlage en het rationalisme beïnvloede art nouveau-stijl. De westelijke voorgevel die vrijwel de gehele lengte van de Schoolstraat in beslag neemt, was door Versteeg een stukje naar achteren bedacht vanwege de smalle straat. Zo was er plaats voor een klein maar breed plein dat werd omgeven door een monumentaal hekwerk. Omdat er in het reeds druk bebouwde Spijkerkwartier niet veel ruimte meer was, ging men de hoogte in met een tweede bouwlaag. Voor sportvelden aan voor- of achterzijde was geen plek.
In het midden van het gebouw bevindt zich de entree, links en rechts daarvan bevonden zich de lokalen. Aan de linkerzijde ernaast kwam een conciërgewoning die wel in rooilijn werd geplaatst zodat het aansloot bij de aangrenzende bebouwing van de toenmalige Openbare Lagere School IX, destijds een meisjesschool. Dat fraaie monumentale pand viel in de jaren tachtig aan de slopershamer ten prooi.
Professor Heertje
Onder de vele lichtingen leerlingen, bevinden zich er een aantal die - later - beroemd zijn geworden. De in Breda geboren econoom Arnold Heertje (1934-2020), bekend van zijn leerboek voor het middelbaar onderwijs De kern van de economie (1962) kwam op jonge leeftijd naar de Gelderse hoofdstad. Daar werkte zijn vader als chemicus bij de AKU aan de Velperweg. Het joodse gezin woonde aan de P.C. Hooftstraat in de wijk Paasberg. In november 1942 moesten ze hals over kop hun koffers pakken om onder te duiken, de kinderen gescheiden van de ouders. ‘Op 5 mei 1945 waren wij er met ons vijven – ontsnapt aan de gaskamer – toch nog. Het was niet de bedoeling’, schreef Heertje later. Het herenigde gezin woonde korte tijd in de Kastanjelaan voordat het kon terugkeren naar hun woning op de Paasberg die eerst hersteld moest worden van oorlogsschade.
In Echte economie. Een verhandeling over schaarste en welvaart en over het geloof in leermeesters en lernen (2006) schrijft Heertje hoe hij na de onderduik terecht kwam in de zesde klas van de ‘hoog aangeschreven’ lagere school XV aan de Spijkerstraat. De hoofdonderwijzer daar, Reint Lingeman, maakte grote indruk op hem. ‘Een man van stavast’, die zijn verzet tegen onrecht uitdroeg in de klas.
In juni 1946 deed Heertje toelatingsexamen voor de HBS-B, gevestigd in het pand grenzend aan zijn lagere school. Rekenopgaven, stilistische en grammaticale kennis van het Nederlands, een opstel, aardrijkskunde en geschiedenis. ‘Vragen over Duitsland werden niet gesteld.’ Behalve het toelatingsexamen was er ook nog een proefklas van twee weken, bedoeld om de intelligentie te toetsen. Begin juli kreeg Heertje bericht dat hij was toegelaten tot de ‘eerste klasse der Hogere Burgerschool met vijfjarige cursus B.’ Op 4 september kon hij beginnen.
Terugblikkend roemt Heertje de ‘stoet van leermeesters’, zijn ‘erudiete docenten’ die hem de liefde voor een leven lang leren en kennis vergaren bijbrachten, waardoor hij het zelf tot hoogleraar zou weten te schoppen. Toen in 1947 de Arnhemse gemeente-HBS tachtig jaar bestond, kreeg zij de naam Lorentz-HBS. Het was een eerbetoon aan het genie van de Steenstraat die zijn leermeesters ook altijd was blijven eren. Heertje zat toen in de tweede klas. Geschiedenis, onderwezen door dr. H. Kampinga (bijgenaamd ‘de plank’) was zijn favoriete vak. ‘Waarschijnlijk omdat ik net mijn eigen geschiedenis achter de rug had.’
De meeste van Heertjes docenten waren, zoals toen nog heel gewoon op middelbare scholen, gepromoveerd. Ze hadden hun eigen lesboeken geschreven en waren actief als publicist. Sommigen vertrokken naar de universiteit voor een wetenschappelijke voortzetting van hun carrière.
Op een zonnige zaterdagmiddag in de zomer van 1951 liepen de leerlingen van Heertjes klas na de diploma-uitreiking door de Schoolstraat. Alle 24 waren ze geslaagd en in het besef voor het laatst bij elkaar te zijn. ‘Maar wat waren wij gelukkig.’
Selfkicker
Op dezelfde HBS bracht Johnny van Doorn (1944-1991) vanaf september 1961 een minder gelukkige schooltijd door. Als vijftienjarig jochie maakte hij al furore met gedichten die hij razendsnel uitsprak, waarbij hij vuurwerk imiteerde en telkens woorden en zinnen herhaalde tot het zweet van hem afdroop en speeksel in het rondvloog. Al spoedig stond hij bekend als The Selfkicker, een naam die Robert Jasper Grootveld – de Amsterdamse Rookmagiër die in de sixties furore maakte met zijn happenings op het Spui – hem aan de hand deed. Van Doorn eindigde zijn schoolcarrière in 1962 zonder diploma. Hij vertrok naar het inmiddels tot Magisch Centrum omgedoopte Amsterdam om zich te wijden aan zijn schrijver- en dichterschap.
De HBS keert terug in Van Doorns boek Mijn kleine hersentjes (1972). ‘In de klas zitten en naar buiten kijken. Wat was dat? Achter een raam van een huis aan de overkant van de Schoolstraat verscheen een naakte vrouw! Niemand in de klas, behalve ik, had het in de gaten (…) Ik had het niet meer.’
In De geest moet waaien uit 1977 komt de HBS opnieuw ter sprake in een verhaal waarin Van Doorn vertelt over de laatste keer dat hij, 28 was hij al, over school droomde. ‘Ik zag de sjofele schimmen in de Schoolstraat het bakbeest van het gebouw binnengaan, de boterhammen met pindakaas en ontbijtspek vetvrij verpakt naast de boeken en schriften in de tas.’ Het is een nachtmerrie waaruit de verteller gelouterd ontwaakt. ‘Nooit meer naar school.’
Arnhemsche hel
Misschien wel de bekendste oud-leerling van de HBS is de wereldberoemde graficus M.C. Escher. De in 1898 in Leeuwarden geboren Maurits Cornelis - Mauk voor zijn vrienden – Escher kwam in 1903 met zijn ouders naar Arnhem. Het welgestelde gezin ging wonen in een villa aan de Utrechtsestraat. Vader had in de Gelderse provinciehoofdstad een functie als hoofdingenieur-directeur bij Rijkswaterstaat gekregen. De vijfjarige Mauk bezocht korte tijd de fröbelschool (een kleuterschool volgens de methode van de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel) in de Driekoningenstraat in het Spijkerkwartier. Omdat hij nogal kwakkelde met zijn gezondheid werd hij een paar jaar naar Zandvoort en Noordwijk gestuurd. Een verblijf in de nabijheid van de zee met veel frisse lucht, gold destijds als aanbevelenswaardig voor de gezondheid. Mauk was er een buitenbeentje, hij leed onder de pesterijen van zijn klasgenoten.
In 1906 was hij voldoende aangesterkt om terug te komen naar Arnhem. Hij vervolgde zijn schoolloopbaan op een particuliere school in de Brugstraat, niet ver van zijn huis. In 1912 werd de veertienjarige Maurits toegelaten tot de eerste klas van de gemeentelijke HBS aan de Schoolstraat. De school telde ruim tweehonderd leerlingen, kinderen van winkeliers, artsen, onderwijzers, bankdirecteuren, Oost-Indische ambtenaren met verlof en - net als zijn eigen vader - ingenieurs.
Hij had er geen gelukkige tijd. In een brief aan zijn vriendin Roosje Ingen Housz vatte hij zijn schooltijd samen als de ‘Arnhemsche hel’. Hij presteerde er slecht. Aan zijn leraren Duits had hij een grote hekel. De ene heette bij hem de ‘grote mof’, een andere ‘de kleine mof’. Slechts zijn tekenleraar F.W. van der Haagen en de docent voor plant- en dierkunde Anthonie Oudemans konden op zijn sympathie rekenen.
In de tweede klas bleef Escher zitten, alleen voor tekenen had hij een voldoende. Daarna werd het niet veel beter. School kwam bij Escher op de tweede plaats, druk als hij was met het maken van linoleumsneden, daarbij aangemoedigd door Van der Haagen. Het verbaasde dan ook niet dat hij in 1918 zakte hij voor zijn eindexamen. Allemaal onvoldoendes, behalve voor wiskunde een zesje en voor tekenen een acht.
Ondanks een ongelukkige schooltijd was Escher nooit haatdragend jegens zijn oude school. Later, als inmiddels gerenommeerd kunstenaar, schonk hij regelmatig een fraai werk aan de HBS. Toen de school in 1946 tachtig jaar bestond, bracht hij er een bezoek en verzorgde ontwerp en uitvoering van een gedenksteen voor tijdens de oorlog omgekomen oud-leerlingen. Bij diezelfde gelegenheid werd een andere oud leerling geëerd door de naam te veranderen. Voortaan was het Lorentz HBS. Bij het vertrek van de school uit het Spijkerkwartier in 1968 verhuisde de gedenksteen mee naar de Apeldoornseweg. Nog weer later, bij alweer verhuizing - de school heette inmiddels Lorentz S.G. – werd de steen voor een derde keer ingemetseld, nu in Arnhem-Zuid.
Anthonie Oudemans - Zeemonsters en mijten
Eén van de docenten waar Escher het wel mee had kunnen vinden, was Anthonie Cornelis Oudemans (1885-1943). Oudemans gold als een bioloog van wereldfaam, aldus de Arnhemsche Courant bij zijn overlijden in 1943. Die beroemdheid in dankte Oudemans aan een groot aantal publicaties die van een brede natuurhistorische kennis en belangstelling getuigen, zoals een boek over hoenders (1888) en het zakgidsje Onze Flora (1900) over bloemen en planten.
Zijn eigenlijke expertise lag op het gebied van de zogeheten Acari, of in gewoon Nederlands, mijten. Hij schreef er vijfhonderd publicaties over, waaronder het zevendelige standaardwerk Kritisch historisch overzicht der Acarologie van 850 v. Chr. tot 1850. Er waren toen zo’n 10.000 soorten mijten bekend, waarvan Oudemans ruim 170 nieuwe geslachten en 770 nieuwe soorten beschreef.
In 1892 publiceerde Oudemans, op dat moment directeur van de dierentuin in Den Haag, The Great Sea Serpent. An Historical and Critical Treatise. Daarin poneerde de bioloog het bestaan van een zestig meter lange zeeslang. Het beest leek volgens hem op de voorhistorische Plesiosaurus, een zeereptiel dat leefde in het vroeg-Jura, de bloeiperiode van de dinosauriërs, zo’n 200 tot 145 miljoen jaar geleden.
Relativiteit
Nadat Escher in 1918 gezakt was voor zijn eindexamen, zocht de gesjeesde scholier troost in tekenen en linoleum snijden. Hij stuurde afdrukken naar de gerenommeerde kunstenaar Richard Roland Holst en kreeg bemoedigend antwoord retour. Van 1919 tot 1922 studeerde Escher aan de School voor Bouwkunde en Sierende Kunsten te Haarlem, waar hij zich bekwaamde in hout snijden. In de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog vervaardigde Escher traditioneel ogende landschappen. Het tekenen van onbestaanbare situaties - omhoog stromend water, vogels die in vissen veranderen en mensen eindeloos rondom een binnenplaats een trap op en aflopen - iets dat zijn handelsmerk zou worden, dateert van latere periode.
Volgens kunstconservator Micky Piller, verbonden aan het in Den Haag gevestigde Museum Escher in het Paleis, dateert de omslag in Eschers werk uit 1946: het bezoek dat Escher toen bracht aan zijn oude school, toen hij de herdenkingsplaquette maakte. In de periode daarna begonnen de mindscapes, de fysiek onmogelijke constructies, zoals de litho Relativiteit uit 1953.
In Relativiteit heeft Escher drie werelden met elk een eigen horizon en zwaartekracht in één tekening verwerkt. Sommige beschouwers zien in Relativiteit de verbeelding van parallelwerelden met een andere tijdruimtelijkheid. Anderen zien er door het werk van de Franse schrijver Albert Camus geïnspireerde absurdistische prenten in, met als thema het onvermogen van mensen om met elkaar in contact te komen. Escher zelf, wars van psychologische duiding, verklaarde dat hij bij het ontwerpen ervan geen enkele diepere symboliek voor ogen heeft gehad. Het ging hem slechts om het technische probleem van het meer dan één horizon aanvaardbaar verwerken in een tekening.
Zelf heeft Escher Relativiteit nooit met de HBS aan de Schoolstraat in verband gebracht.. Maar de inwoners van het Spijkerkwartier en iedereen die het trappenhuis in Eschers voormalige school kent, weten wel beter. Hoewel niet langer als school in gebruik, is er in het aanzien van de hal en het trappenhuis niet veel veranderd sinds de dagen dat Escher en Oudemans hier liepen. De boogjes, de leuningen, de ruimtelijkheid, het licht en het donker; het is er allemaal nog in de tot studentenwoningen omgebouwde HBS. Het trappenhuis leverde Escher onbetwist de inspiratie voor Relativiteit.
Meest vreemde prent
Behalve Relativiteit herinnert nog een ander werk aan die periode. Platwormen is een litho uit 1959. Oudemans was op die dieren gepromoveerd en kon er zo hartstochtelijk over vertellen, verhalen die Escher ongetwijfeld met meer genoegen zal hebben aangehoord dan die van de grote en de kleine mof. Maar er is meer.
Wie het werk van Escher doorneemt en daarbij Oudemans in zijn achterhoofd houdt, stuit al gauw op de litho’s Vlakvulling I (1951) en II (1957), weinig tot de verbeelding sprekende titels. Maar schijn bedriegt. De website van Escher in het Paleis, de permanente tentoonstelling in de voormalige residentie van koningin Emma in Den Haag, noemt Vlakvulling II ‘wellicht de meeste vreemde prent’ uit zijn oeuvre.
Voor wie kennis heeft van de wetenschappelijke interesses van Eschers leraar Oudemans is de litho allerminst vreemd. Vlakvulling II bestaat uit 21 zwarte en 19 witte dieren: vissen, vogels, een walrus, een olifant, een aap, een kikker, een dromedaris, een kangoeroe, zeven mensachtigen - waaronder eentje die op een alien lijkt (naar verluidt baseerde Steven Spielberg er zijn E.T. op). Verder een mediterende boeddha, twee duivels, een kreeft, een vogelbekdierachtig schepsel, een draak, een eenhoorn, een slang, verschillende hondachtigen, een ezel, een schildpad, een slak en een gitaar.
Volgens zijn biograaf Wim Hazeu raadpleegde Escher in die tijd het boek Animals without Backbones (auteur onbekend). Sommige dieren daaruit vinden we terug op Eschers Vlakvulling II. Daarnaast sloeg hij Oudemans HBS-leerboek uit 1907 nog eens op, waaruit hij het levende fossiel Limulus (orde der zwaardstaarten) overnam. Net als Platwormen blijkt Eschers meest vreemde prent een onmiskenbare verwijzing naar zijn leraar Oudemans.
Meer over Antonie Oudemans en zijn zoektocht naar de zeeslang is te vinden op Instagram en op Historiek.