Spits en speels spel van schijn en werkelijkheid
Zwarte komedie Belle & Harrie in Theater Het Hof
Door Ton Verbeeten
Theater spiegelt de wereld, onze wereld, onszelf. De toneelspeler spiegelt zich aan zichzelf. Zijn personage valt niet samen met zijn persoonlijkheid, maar kan er ook niet los van worden gezien. Daar begint het spel van schijn en werkelijkheid dat wij kennen als toneel.
Tom, Lilian en Donat in Belle & Harrie
En, als je dat spel speelt zoals Lilian van den Berg, Donat Ontskul en Tom Schraven dat gaan doen, krijg je de voorstelling Belle & Harrie, een zwarte komedie, een voorstelling met een bite.
Met regisseur Erik Lars en met schrijver Wannie de Wijn werkt het drietal al weken aan deze voorstelling die je als work in progress mag beschouwen.
En zij noemen dat werk geslaagd als de toeschouwer zich in het spel herkent alsof zij, of hij, in een spiegel kijkt.
De première van Belle & Harrie is op zaterdagavond 25 februari in Theater Het Hof in het Spijkerkwartier. Tot en met vrijdag 24 maart spelen Lilian, Donat en Tom iedere donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag om 20.30 uur Belle & Harrie.
Lilian als Belle
‘Het wordt een soort trip,’ zegt Lilian.
‘Je moet het met eigen ogen zien,’ vindt Tom.
‘Erheen gaan en het ervaren,’ besluit Donat
Die opmerkingen zijn aanzetten tot een gesprek.
“Het publiek ziet een vrouw die genoeg heeft van maskerades,” begint Lilian. “Belle is er klaar mee. In de eerste scène blijkt dat zij zich, in ieder geval in de ogen van Harrie, op de party waar ze net van thuiskomen, heeft misdragen. En dan zegt ze: ‘Ik wil nou wel eens weten hoe die Harrie van mij zo is geworden’. Ze daagt hem uit, ze sart hem en gaat daarbij tot op het bot.
Harrie laat zich verleiden om daarin mee te gaan…”
“Wat daaromheen gebeurt is de theaterwerkelijkheid,” zegt Tom, “De theaterwerkelijkheid van twilight en déja vue. Wat wij willen bereiken is dat de toeschouwer zich afvraagt ‘waar gaat dit over?’ En dat hij een week later nog rondloopt met die vraag.”
Donat als Harrie
“Je ziet een avond en een deel van de nacht uit het leven van twee mensen, een ‘tranche de vie’, een greep uit het leven,” zegt Donat. “De voorstelling is in real time. Je maakt mee wat die twee meemaken. De herkenning confronteert de toeschouwer met zijn eigen bewustzijn. Hij ziet zichzelf, midden in het spel van schijn en werkelijkheid dat toneel is, zitten in het theater en voelt hoe hij zich laat meeslepen. Ik hoop dat dát gebeurt met het publiek, dat de verwarring ontstaat van ‘ik heb zitten kijken en ik ging erin mee. Hoe en wat?, weet ik niet, maar dat heb ik ervaren.’
Daarvoor heb je geen kennis van theaterwetten, speelstijlen of van de comédie noire nodig. Je ervaart nieuwe werelden van bewustzijn. Daar moet je voor openstaan.”
Lilian:“Taal is een belangrijk gegeven in deze voorstelling. In alle voorstellingen van Wannie de Wijn, kun je rustig zeggen. Waarom gebruik je het woord ‘eigenlijk’?, vraagt Belle zich af, of ‘waarom zijn alle gesprekken ja gesprekken?’”
Donat: “Het is de taal van de codes, die de vorm bepalen van het samenleven van die mensen. Daar gaat het stuk ook over. En dat wordt verwoord in kernachtige zinnen. De schrijver belicht die codes vanuit allerlei hoeken. Het zijn allemaal maggiblokjes waar je liters soep van kunt koken.”
Tom: “Belle en Harrie zijn al jaren vastgeroest in het spel waarmee ze met elkaar omgaan. Dat is letterlijk en figuurlijk zo.”
“Toch houden ze uiteindelijk echt van elkaar,” zegt Lilian met nadruk. “Harrie leeft in en van het spel van belazeren. Hij hecht zeer aan dat wereldje. Belle vindt het een slangenkuil. Ze wil dat doorprikken.
Soms gaat ze daarmee op de loop, maar Harry kan er ook wat van. Die confrontaties zijn hilarisch en wrang. Af en toe klinkt de grimmige lach, dan weer de wrange.”
En dan komt er een local binnen…
Tom: “Ik breek die vastgeroeste verhouding open. Ik ben de katalysator. Puur door te zijn, niet eens door mijn acties.
En er is de muziek, die heel organisch met het spel is verweven. Mij levert onze samenwerking heel veel muzikale ontdekkingen op. Er is een groot verschil in leeftijd tussen Lilian en Donat en mij. Dat betekent dan mijn catalogus enorm is uitgebreid met wat zij mij aanreiken.”
“En,” zegt Lilian, “we openen na de pauze met een duet. Zo maken we waar wat Belle voor de pauze zegt: ‘Zullen we samen een duet zingen? Waarom? Omdat het me doet denken aan vroeger toen ik nog mooi was.’. Ze speelt, maar het is een ernstig spel.”
Het slotwoord is aan Donat:
“De schrijver heeft een oertekst in handen van een heel goede regisseur gelegd. Zij zijn allebei theaterdieren. Wannie de Wijn heeft Erik Lars toestemming gegeven om met die oertekst en met ons de vloer op te gaan. Daar bouwen wij die tekst uit. In elke repetitie ontwikkelt zich in een organisch proces de voorstelling. Op grond van de resultaten van zo’n repetitie gaat de regisseur opnieuw met Wannie de Wijn in gesprek en de schrijver levert Erik nieuwe teksten.
Deze manier van werken is uiterst arbeidsintensief, vergt grote inzet en betrokkenheid van ons alle vier. Maar het resultaat ervan is verdieping in een spitse en speelse zwarte komedie.”