Over onze ‘eigen’ in 1853 aan de Steenstraat geboren Hendrik Antoon Lorentz, die in 1902 de Nobelprijs voor natuurkunde won, door Albert Einstein werd bewonderd en in 2017 door de bezoekers van de Historische Herberg tot ‘grootste Arnhemmer aller tijden’ werd gekozen, verscheen gek genoeg niet eerder een volwaardige levensbeschrijving.
In die lacune werd afgelopen oktober voorzien door de verschijning van maar liefst twee biografieën. Van de hand van emeritus hoogleraar geschiedenis van de natuurkunde Anne J. Kox is Hendrik Antoon Lorentz. Natuurkundige (1853-1928). ‘Een levend kunstwerk’. Hij was daarmee Frits Berends, emeritus hoogleraar theoretische natuurkunde, en Dirk van Delft, bijzonder hoogleraar materieel erfgoed van de natuurwetenschappen, en hun Lorentz. Gevierd fysicus, geboren verzoener een paar weken voor.
Waar Kox, die een minder omvangrijk boek afleverde dan zijn collega’s, in sneltreinvaart door de Arnhemse jaren (1853-1877) van Lorentz heen racet om zo snel mogelijk te beginnen met zijn wetenschappelijke loopbaan staan Berends en Van Delft uitgebreid (de eerste 100 pagina’s) stil bij de periode die zij als wezenlijk vormend zien voor zijn latere wetenschappelijke loopbaan.
Zij beginnen hun verhaal met Friedrich Gottlob Lorentz, een Duitse immigrant, die mogelijk - zo speculeren zij – als Pruisisch soldaat naar Nederland kwam om daar korte metten te maken met de patriotten. In 1796 kocht hij een huis met een stuk grond aan de Steenstraat om daar tabak en groenten te verbouwen en verkopen. Op die locatie kregen (tegenwoordig nummer 48, waar een reisbureau zetelt) zijn kleinzoon Gerrit Frederik en diens echtgenote Geertruida van Ginkel op 18 juli 1853 hun eerste zoon Hendrik Antoon, ‘Hentje’ genoemd.
Die kwam ter wereld in een huis dat Tobias Lorentz, de zoon van Friedrich, aan de Steenstraat had laten bouwen, samen met nog een aantal panden die hij verhuurde. Gerrit zou ze later erven. Door het bouwen was het oppervlak van de landbouwgrond afgenomen, de opbrengst van de verhuur maakte dat weer goed.
Jeugdherinneringen, adresboeken en kadastrale gegevens combinerend reconstrueren de auteurs de handel en wandel van vader Gerrit en zijn gezin. In 1857 verkaste hij naar de Mussenberg in Klarendal. Hij noemde zichzelf toen timmerman, niet langer tuinder. In 1861 keerde het gezin terug naar de Steenstraat, waar Gerrit een kruidenierszaak begon. Zijn vak als tuinier kon hij wegens een misvormde hand en voet niet meer uitoefenen, evenmin dat van timmerman. In 1866 sloot hij zijn kruidenierswinkel alweer wegens gebrek aan klandizie. Hij had, volgens de adresboeken, niet langer een beroep. Het heersende beeld dat Hendrik Antoon Lorentz een welgestelde tuinderszoon was, hebben de auteurs hiermee rechtgezet (al was het thuis bepaald geen armoe troef).
Noodlot trof het gezin. In 1861 overleed broer Alexander, nauwelijks drie jaar oud. Zes weken later stierf moeder. Het zullen ongetwijfeld traumatiserende gebeurtenissen zijn geweest voor de jonge Lorentz, die er zich – introvert als hij was – nooit zo over uitgelaten heeft. Zijn schoolprestaties hebben er niet onder geleden.
Na het doorlopen van de Tweede Burgerschool aan de Bovenbeekstraat bij meester Swaters ging Lorentz op tienjarige leeftijd naar de particuliere Eerste Burgerschool van meester G.K. Timmer, de onderwijzer die Lorentz zich altijd zou blijven herinneren. Toen hij in 1924 op het toppunt van zijn faam eregast was van het Natuurkundig Genootschap Wessel Knoops in Musis Sacrum, bracht hij er hulde aan Timmer en Van der Stadt, zijn leraar natuurkunde aan de in 1866 geopende HBS aan het Willemsplein.
Aardig aan het boek van Berends en Van Delft is dat zij veel aandacht hebben voor de stimulerende rol die een genootschap als Wessel Knoops speelde in het Arnhemse intellectuele leven en de typische negentiende-eeuwse obsessie van haar leden met het doen van proefondervindelijk onderzoek. Niet toevallig waren meester Timmer, die zijn veelbelovende leerling naar de HBS loodste, en Van der Stadt die hem voor de universiteit klaarstoomde er toegewijde leden.
Dat Lorentz na zijn eindexamen zou gaan studeren stond voor zijn docenten wel vast, alleen moest zijn ‘eenvoudige’ vader nog worden overgehaald en was aanvullend examen in Grieks en Latijn nodig, vakken die niet aan de HBS werden gegeven. In september 1870 vertrok Lorentz naar Leiden om natuurkunde te studeren. Na het behalen van zijn kandidaatsexamen (magna cum laude) was hij in 1872 al weer terug in zijn geboortestad.
Daar kon hij ook studeren, wat scheelde in de kosten, en hij kon er zo aangenaam wandelen in de Gelderse bossen waaraan hij verknocht was. Lorentz woonde weer aan de Steenstraat bij zijn arbeidsongeschikte vader en stiefmoeder. Hij studeerde er zonder begeleiding in zijn eentje, uit boeken, en had een primitief laboratorium ter beschikking met zelf gemaakte instrumenten. Hij hervatte het vroegere contact met HBS-directeur Van Bemmelen, die hem bij scheikundig onderzoek betrok en met wie hij samen proeven met een windmeter deed in Musis Sacrum.
Om het beperkte inkomen van vader aan te vullen nam Lorentz een baan als leraar aan de Arnhemse burgeravondschool, die gevestigd was in het HBS-gebouw en veel leraren met die school deelde. Hij gaf er les aan ambachtsjongens en aanstaande landbouwers die overdag werkten. Toen hij moeite had met orde houden liet hij een baard staan om zich meer prestige te verwerven.
In 1875 voltooide Lorentz zijn baanbrekende proefschrift Over de theorie der breking en terugkaatsing van het licht waarop hij in Leiden promoveerde maar dat hij thuis aan de Steenstraat schreef. Daarna ging de kersverse doctor over tot de orde van de dag, lesgeven op de burgeravondschool, tot hij in december 1877 ontslag nam in verband met zijn benoeming tot hoogleraar mathematische fysica in Leiden. Nauwelijks 24 jaar oud vertrok de veelbelovende fysicus uit de Gelderse hoofdstad, om de hooggespannen verwachtingen van zijn docenten meer dan waar te maken.
Lorentz, zo laten alle auteurs zien, was behalve een uitmuntend wetenschapper een aimabel mens met een natuurlijk gezag. Een geboren verzoener noemen Berends en Van Delft hem. Kox leende voor zijn titel de gevleugelde woorden van Einstein, die Lorentz ‘een levend kunstwerk’ noemde. Beide biografieën lezen ook als een ode aan bevlogen leraren die met hun liefde voor wetenschap de jonge Lorentz, afkomstig uit een niet-intellectueel provinciaal milieu, tot excellentie brachten.
Voor wie geïnteresseerd is in de jaren die Lorentz in het Spijkerkwartier doorbracht, hebben Berends en Van Delft heel wat meer te bieden dan Kox. Hun boek is bovendien fraaier uitgeven, in harde kaft, waaraan slechts het leeslint ontbreekt.
Anne J. Kox, Hendrik Antoon Lorentz. Natuurkundige (1853-1928). ‘Een levend kunstwerk’, Amsterdam: Uitgeverij Balans: 2019, 316 blz. ISBN 9789463820677, € 25,-
Frits Berends en Dirk van Delft, Lorentz. Gevierd fysicus, geboren verzoener, Amsterdam: Prometheus 2019, 725 blz. ISBN 9789044642667, € 29,99