Onder de ‘beroemde leerlingen’ van de HBS aan de Schoolstraat, zoals M.C. Escher en Johnny van Doorn, bevindt zich ook de econoom Arnold Heertje. Afgelopen weekeinde werd bekend dat Heertje op 86-jarige leeftijd is overleden.
Als er op de televisie een ingewikkeld economisch probleem moest worden uitgelegd, was professor Heertje daarvoor vaak de geknipte figuur. Zo werd hij bekend bij het grote publiek. Zelf was hij, als echte onderwijsman, vermoedelijk het meest trots op zijn leerboek voor het middelbaar onderwijs De kern van de economie (1962), waaruit generaties leerlingen de beginselen van dat vak kregen bijgebracht.
Heertje, in 1934 in Breda geboren, kwam op jonge leeftijd naar de Gelderse hoofdstad waar zijn vader als chemicus werkte bij de AKU aan de Velperweg. Het joodse gezin woonde op de Paasberg. In november 1942 moesten ze hals over kop hun koffers pakken om onder te duiken, de kinderen gescheiden van de ouders. ‘Op 5 mei 1945 waren wij er met ons vijven – ontsnapt aan de gaskamer – toch nog. Het was niet de bedoeling’, schreef Heertje later.
Terwijl de graficus Escher zijn schooltijd op de HBS vooral herinnerde als de ‘Arnhemsche hel’, en ook de schrijver Van Doorn maar wat graag de nachtmerries aan die periode achter zich liet, heeft Heertje een heel andere ervaring. De titel van zijn essay Echte economie. Een verhandeling over schaarste en welvaart en over het geloof in leermeesters en lernen (2006) spreekt wat dat betreft boekdelen. Heertje verhaalt erin hoe hij na de onderduik terecht kwam in de zesde klas van de ‘hoog aangeschreven’ lagere school 15 aan de Spijkerstraat. De hoofdonderwijzer daar, Reint Lingeman, maakte grote indruk op hem. ‘Een man van stavast’, die zijn verzet tegen onrecht uitdroeg in de klas.
In juni 1946 deed Heertje toelatingsexamen voor de HBS-B, gevestigd in het pand grenzend aan zijn lagere school. Rekenopgaven, stilistische en grammaticale kennis van het Nederlands, een opstel, aardrijkskunde en geschiedenis. ‘Vragen over Duitsland werden niet gesteld’. Behalve het toelatingsexamen was er ook nog een proefklas van twee weken, bedoeld om de intelligentie te toetsen. Begin juli kreeg Heertje bericht dat hij was toegelaten tot de ‘eerste klasse der Hogere Burgerschool met vijfjarige cursus B.’ Op 4 september kon hij beginnen.
Terugblikkend roemt Heertje de ‘stoet van leermeesters’, zijn ‘erudiete docenten’ die hem de liefde voor een leven lang leren en kennis vergaren bijbrachten, iets waardoor hij het zelf tot hoogleraar zou weten te schoppen. Toen in 1947 de Arnhemse gemeente-HBS 80 jaar bestond, kreeg zij de naam Lorentz-HBS, een eerbetoon aan het genie van de Steenstraat die zijn leermeesters ook altijd was blijven eren. Heertje zat toen in de tweede klas. Geschiedenis, onderwezen door dr. H. Kampinga (bijgenaamd ‘de plank’) was zijn favoriete vak, ‘waarschijnlijk omdat ik net mijn eigen geschiedenis achter de rug had’.
De meeste van Heertjes docenten waren, zoals toen nog heel gewoon op middelbare scholen, gepromoveerd. Ze hadden hun eigen lesboeken geschreven en waren actief als publicist. Sommigen vertrokken naar de universiteit voor een wetenschappelijke voortzetting van hun carrière.
Op een zonnige zaterdagmiddag in 1951 liepen de leerlingen van Heertjes klas na de diploma-uitreiking door de Schoolstraat. Alle 24 waren ze geslaagd en in het besef voor het laatst bij elkaar te zijn. ‘Maar wat waren wij gelukkig’.